Tijdens de djembe-workshop zie ik een nieuw jongetje. Hij spreekt nog geen Nederlands. Lijkt ook niet te begrijpen wat de andere kinderen tegen hem zeggen. Hij zegt helemaal geen woord. Maar zijn lijf des te meer. Vol energie slaat hij op de djembe. Veel te hard. Zijn handen doen pijn. Als de workshopleider gebaart dat hij even pauze moet nemen, sputtert hij met grote gebaren tegen. Hij wil doorgaan! Even pauze betekent stil op de bank zitten, zodat een ander kind ook aan de ...beurt komt. Wachten dus tot er weer een djembe vrij komt. Het jongetje zit geen seconde stil. Zijn benen bewegen, zijn handen drummen het ritme mee. Zijn lijf danst. Ik wenk hem en hij komt bij me staan. Hij is, schat ik een jaar of 6. Op zijn neus een veel te grote bril, waar achter twee intens donkere ogen schuil gaan. Ogen waar ondeugende lichtjes in dansen. Ondertussen blijft zijn hele lichaam in beweging. Wat een ritme! Dat verdient een podium! Ik pak zijn hand en neem hem mee naar de kring. Maak wat gebaren, schud met mijn heupen en wijs naar hem: 'nu jij!'. En dan gaat hij helemaal los! Wat een mannetje! Hij maakt zijn onderlijf breed en stapt al dansend rond de kring... Zijn bovenlijf maakt tegenovergestelde bewegingen. Zijn gezicht is een grote lach. Hij geniet! Ik ook! Maar ja... zo kan de workshopleider geen ritmes laten zien aan de drummende kinderen, dus onze danser moet weer uit de kring... Hij komt voor me staan. Kijkt met zijn dansende donkere ogen in de mijne. Steekt zijn handen in zijn zakken, op zoek naar iets.... Maar naar wat? Een sleutel? Een....? Ik probeer woordeloos te vragen of hij iets kwijt is en wat hij dan mist... Hij haalt zijn schouders op, lacht breeduit en verdwijnt naar buiten. Een minuut later is hij weer terug, komt weer voor me staan en haalt een klein boterbloemetje uit zijn zak te voorschijn. Hij maakt mijn hand open en legt het gele bloempje in mijn hand, maakt mijn hand weer dicht, kijkt me veelzeggend aan en verdwijnt al dansend weer naar buiten.
1 Comment
In je hoofd kun je alles. Fietsen naar de maan. Boven op de wolken staan. [ fragment gedicht Theo Olthuis ] Kleuren, teksten, geuren, texturen. Alles om me heen kan dat fascinerende, bijna ongrijpbare proces van inspiratie in gang zetten. Mijn denkende geest houdt nooit op. Het laat zich niet vangen in één ruimte. Mijn werkplek is niet begrensd door muren, noch door tijd. Mijn werkplek is mijn belevingswereld. Mijn werkplek en dat wat ik maak brengt deze wereld in kaart. Zo liggen op mijn werktafel Bergen Werk en Vlaktes van (nog) onuitgevoerde Ideeën. Maar ook Bronnen vol Inspiratie; potten met ludieke concepten, wrakhout, vervlogen dromen, een vleugje fantasie, zelfinzicht, oude boeken, schelpen, veren, scheve schaatsen en verloren tijd. Ingeblikte jeugdherinneringen en hervonden speelgoed dat vanonder een glazen stolp opgewekt toekijkt als ik mijn schrijfsels tik of eerste schetsjes maak. Regelmatig wisselen ze van plaats of reizen ze mee naar de plek waar ik op dat moment werk. Tussen mijn vondsten en vindingen voel ik me thuis. Stuk voor stuk geven ze een inkijkje in mijn persoonlijkheid en weerspiegelen ze mijn passies. Als ik aan het eind van de middag samen met een stagiaire richting de receptie van het azc loop, komen we in het voorbijgaan een meneer tegen met een gitaarkoffer. Ik vraag hem of hij muzikant is. Enthousiast geeft hij antwoord en even later zitten we midden in het woon-slaapkamertje waar het gezin woont. Hoe klein ook, de ruimte ademt gastvrijheid en vrolijkheid. Ik zie gekleurde knipsels en handgemaakte wandversiering in allerlei kleuren. De geur van anijs en zoete kruiden vult de kamer... Coffee? Ja graag! One moment. De man verdwijnt achter een deur. Onze stagiaire maakt een babbeltje met het achtergebleven dochtertje. Ik neem ondertussen de ruimte in me op. Onbewust ga ik een vergelijking aan met andere azc's. De gordijnen zijn hetzelfde, zo ook de lockers, dekens, tafels, stoelen en het babybedje, allemaal standaardinventaris... Tussen deze eenheidsworst vallen persoonlijke voorwerpen des te meer op. Mijn blik blijft rusten op een - voor mij - vreemd object. Wat zou het kunnen zijn? Op zoek naar het antwoord bedenk ik dat alles wat herkenbaar en alledaags voor deze mensen was, achterbleef in Egypte. Dat een groot deel van de wereld hier, voor hen waarschijnlijk zo zou zijn als dat ene mij onbekende voorwerp: vreemd en nauwelijks te plaatsen. Als de deur weer open gaat, wordt een rijkversierd dienblad aangedragen met daarop kopjes sterk geurende koffie en zelfgebakken Egyptische lekkernijen. De man vertelt met een trotse glimlach dat dit typische Egyptische koekjes zijn. Nu kent iedereen in onze regio Fryske dúmkes, de typisch Friese anijskoekjes. Maar authentieke Egyptische koekjes ken ik niet... Wat leuk om nu de kans te krijgen om letterlijk een stukje van die andere cultuur te proeven! Als ik een hap neem van het brosse koekje, wacht de man met een vragende blik af wat ik van het baksel vind. Ik lach. Herkenning! Egyptyske dúmkes! Begin van het jaar komt Osman (8) met zijn gezin in het azc wonen. Osman valt op. Hij maakt geen oogcontact, doet niet mee met de activiteit, maar speelt alleen in een hoekje. Huilt gauw en ogenschijnlijk om niets. De wereld lijkt te groot. In zijn doen en laten oogt hij veel jonger dan hij werkelijk is. Ik kies ervoor Osman zijn eigen ruimte te laten nemen, hij geeft de grens aan. Hij wordt leidend in ons contact. Contact dat moeizaam gaat. Ik kan mij niet verstaanbaar maken in zijn taal. Non-verbaal contact wordt verhinderd doordat Osman zijn gezicht steeds afgewend houdt. Ik zit zwijgend naast hem op de grond. Dat is wat er een tijd lang is. En toch verandert er iets. Af en toe een snelle blik, een knikje. Dan een week of zes na onze kennismaking komt Osman met uitgestoken hand naar me toe. Hij begroet me. Inwendig maak ik een vreugde sprongetje. Nog steeds is ons contact zonder woorden, maar de open blik waarmee hij me sinds kort tegemoet treedt spreekt boekdelen. En toch is het een wankel evenwicht; tijdens de volgende activiteit stuift Osman huilend weg. Zijn blik is weer naar binnen gekeerd. Als ik hem die middag buiten op het terrein tegenkom, ga ik weer naast hem zitten. Op de stoeprand. In stilte. Aanwezig zijn. Zijn hoofd blijft gebogen. Hij huilt zachtjes. Ik ben bang dat wat we samen bereikt hebben weg is, maar de keer erop is er weer de uitgestoken hand als ik het terrein op loop. Iedereen kent het wel. Je wilt iets bewaren, omdat het waardevol voor je is, maar juist daarom leg je het uit het zicht waar het na een tijdje je aandacht verliest. Het pakketje brieven van die ene vakantieliefde. De eerste tanden die je wisselde. De oude diaprojector. Jaren later ontsnappen ze aan de vergetelheid en worden ze hervonden. Onlangs vond ik in het antieke knopenblik van mijn grootmoeder een sleuteltje. Verroest en vastgeknoopt aan een draadje waar ze ongetwijfeld eerder ook de sokken mee stopte. Onmiskenbaar van een dagboek. De toegang tot dat waar ze haar innerlijke roerselen aan toe vertrouwde. Mijn grootmoeder, een vrouw die ik mijn leven lang als gesloten en zeer solitair beschouwde, bezat wellicht een boek waarin ze haar persoonlijkheid weerspiegelde. Het sleuteltje kon haar geheimen en reflecties ontsluieren. Een voor mij onmetelijk waardevolle schat, ware het niet dat het dagboek al heel lang geleden verdwenen is. Toch is het vinden van iets dat ooit vergeten is een enorme rijkdom op zich. Het is een bron van inspiratie. Het vertelt verhalen. Het wekt suggesties. Een mooi uitgangspunt voor associaties en creatieve vluchten. Na afloop van een workshop sta ik nog even te praten met een ouder. Ondertussen speelt zich voor mijn ogen een lesje doorzettingsvermogen af. Een jongetje van net vier en amper een meter hoog heeft een herenfiets bemachtigd. Hij wurmt zich tussen de stang door, handen aan het stuur, hoofd op zij. Stept en springt dan op de trappers. Nog geen twee keer gaan zijn voeten rond en dan valt hij om. Kedeng! Een smak op de straat. De fiets valt boven op hem. Nog voordat ik naar hem toe kan rennen om te helpen, heeft het kereltje de fiets al weer overeind. En hup daar gaat hij weer. Nieuwe poging. Als het om fietsen gaat, geldt op het azc het recht van de sterksten, de grootsten. Als onderdeurtje grijp je gewoon altijd naast een fiets, dus als je er dan eentje hebt, dan moet je zorgen dat je hem houdt. Opgeven bestaat dus niet. Dzjeng! Weer valt hij om. Dit keer klapt het stuur op zijn kin. Met verbeten gezicht staat hij weer op. De zware fiets wordt weer overeind getrokken en ik zie hem voor de derde maal tussen het fietsframe klimmen. Een ding is zeker: opgeven doet hij niet. De fiets valt samen met de jongen nog minstens drie keer om voordat ik hem wankel slingerend weg zie fietsen. Met een hoog gegil vervangt hij de fietsbel. Remmen lukt nog niet, dus iedereen moet zich haastig uit de voeten maken. En dat doe je wel, want een 28” herenfiets met sirene en overwinningsblik zegt een ding: ‘iedereen aan de kant want ik stop nooit!’. Verkracht. Mooi, verbeeldend woord. Maar wat is het eigenlijk? Waar gaat het in schuil? Is het altijd direct zichtbaar of vraagt het tijd? Als een vlinder komt ze op me over. Ze vliegt af en aan. Benut de hele ruimte. Is aanwezig, maar ongrijpbaar. Ze lacht met heel haar gezicht als ik haar aanspreek op haar luidruchtigheid. Fladderend en zwierig ontduikt ze mijn vermaning als ze dingen doet die niet mogen. Ze verkent grenzen, speelt spelletjes en daagt vrolijk uit. Soms doet ze actief mee. Heel even maar, want dan ziet ze weer iets anders wat leuker, interessanter is. Als een vlinder die van bloem naar bloem vliegt. Onbevangen lijkt het. De middag dat we buiten een spel spelen, loopt ze mank. Theater? Zou kunnen; deze sterke dame is vindingrijk en creatief genoeg om op die manier te zorgen dat ze even wat extra aandacht krijgt. Op mijn vraag of ze pijn heeft, trekt ze heel snel een klein stukje van haar enkellange jurk op. Er piept een wit stukje verband onder haar kleding vandaan. Snel strijkt ze haar jurk weer glad en springt ze het hinkelpad op. Valt dus erg mee, is mijn conclusie. Een maand later zijn we bezig met een workshop als ze me wenkt. Geheimzinnig loopt ze naar een hoek van de ruimte. Ze trekt vliegensvlug drie lagen kleding naar beneden. Verbijsterd staar ik naar littekens van derdegraads brandwonden die zich over haar beide onderbenen uitstrekken. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Huid van haar bovenbenen is gebruikt om de wonden te dichten. Ik sta nog steeds met mijn mond vol tanden als zij haar jurk al weer netjes op zijn plek heeft. Ik draai me om en ze zit weer vrolijk te plakken. Ik denk terug aan de middag dat ze hinkelde. Over veerkracht gesproken! In een nieuwsbrief lees ik een oproep van een Syrische dame. Ze wil graag met medebewoners praten over het opvoeden van kinderen die uit een oorlogssituatie komen. Ik zie overeenkomst in mijn werk voor de Vrolijkheid en haar doelstelling. Geïntrigeerd door de dame achter deze oproep besluit ik uit te vogelen waar ze woont en haar op te zoeken. Wat volgt zijn wekelijkse bezoekjes aan haar gezin. Bezoekjes waarin ze koffie met lekker veel kardemom voor me maakt, haar man tolkt - hij spreekt een beetje Engels - en we praten over het leven, overeenkomsten, verschillen, hoop en dromen. Wat me in dit gezin raakt is de openheid waarmee ze vertellen. Mijn interesse in wie ze zijn als mens, wat hen beweegt, wat ze bezighoudt wordt gastvrij ontvangen en beantwoordt. Ik stuntel soms in mijn uitdrukkingsvaardigheden en zo nu en dan is er hilariteit omdat ik mijn woorden met theatrale gebaren aanzet. Ons lachen verbindt, maar ook het moeilijk kunnen uitdrukken wat je bedoelt. Ik ben niet de enige voor wie het lastig is. Ze vertellen over hun leven in het thuisland, waar hij ooit theaterwetenschappen en zij pedagogiek studeerde. Regelmatig komen ze meehelpen met activiteiten, introduceren me bij nieuwe bewoners als ik met onze vrolijke flyer langs caravans ga. Dan komt de mededeling dat ze een huis hebben gekregen. Binnen twee weken zullen ze in Bergen (NH) wonen. Een nieuwe spannende fase breekt voor hen aan. Veertien dagen later wisselen we gegevens uit, wordt er afscheid genomen en zwaai ik hen uit. Vrolijkheid zit in onverwachtse, vaak kleine dingen. Bijvoorbeeld in limo met rietjes! In een juf die geen Somalisch spreekt, maar toch een poging doet. Of in zelfgemaakte papieren tolletjes! Ik neem stroken papier en prikkers mee. Bij binnenkomst lijken de oudste kinderen ietwat teleurgesteld: ‘hmm... geen idee of dit wel leuk wordt’, valt er van hun gezichten te lezen. Als ik mijn hand open doe om te laten zien wat ik heb gemaakt, wordt hun uitdrukking er niet enthousiaster op. Tot dat..... ik mijn maaksel laat draaien op de grond! Fascinatie. ‘Bielbol!’, ‘bielbol!!’ Al gauw gaan we aan de slag. Er wordt geconcentreerd gewerkt en geëxperimenteerd. De stroken strak om de prikker draaien is cruciaal, zo blijkt na een aantal testjes. Je tol draait dan sneller. Zodra de kinderen merken dat ook de vorm van de tol de draaisnelheid beïnvloedt, worden de tolletjes geperfectioneerd. Aan het eind van de workshop is er natuurlijk een wedstrijdje. Welke tol houdt het het langst vol? Vol vuur worden de tolletjes aangemoedigd. Spanning en gejuich. Dansende, kleurrijke vormen op de vloer. De een draait nog sneller dan de ander. Sommigen oncontroleerbaar, het hele speelveld zigzaggend doorkruisend. Anderen gedisciplineerd draaiend, komen nauwelijks van hun plek; schilderen caleidoscopische kleurstrepen. Totdat de zwaartekracht wint en de tollen een voor een stil vallen. Om een prikker opgerolde stroken papier liggen bewegingsloos op de grond. Weg is de magie. Voor even dan. Drie seconden later begint de volgende ronde! |
Over grote en kleine mensen en dingen die me raken.
Alles
|